over onzeker weten en durven geloven

“We are drowning in information while starving for wisdom.”

E.O. Wilson

Eén van de uitdrukkingen die typisch zijn voor onze tijd zijn is het woord debunken. Debunken wordt in woordenboeken omschreven als ‘de ware aard aan het licht brengen’. Iemand doet of roept iets (bijvoorbeeld een politicus) en iemand anders (bijvoorbeeld een journalist) gaat fact checken, prikt door dingen heen, ontmaskert soms. Wie zegt dat hij voor honderd miljoen mondkapjes kan leveren zonder daar zelf een cent aan te verdienen, kan er op rekenen dat hij een heleboel debunkers achter zich aan krijgt. Oorlogsverslaggevers vanuit de Donbas doen niet anders, of het nu Oekraïense of Russische claims betreft. Wat lange tijd vooral een taak voor onderzoeksjournalisten was, is tegenwoordig iets waar iedereen een antenne voor moet ontwikkelen. Je kunt niet zomaar alles geloven. Dat kan tot gekke dingen leiden. Toevallig was ik ingeschakeld op de BBC toen de overlijdensaankondiging van koningin Elizabeth gedaan werd. Onwillekeurig dacht ik: hoe weet ik of dit waar is? En daarna: welke checks and balances zou de BBC hanteren voordat ze dit bericht brengen?

Psychologen van de universiteit van Cambridge presenteerden onlangs een onderzoek naar hoe je kunt voorkomen dat mensen dingen die evident onjuist zijn voor waar aannemen. Debunken aan de voorkant is dat eigenlijk, mensen alert maken op wat ze horen en zien én hoe je dat moet interpreteren. Prebunken wordt het zelfs genoemd. Een proefpersoon krijgt een aantal animatiefilmpjes te zien waarin technieken van manipulatie worden uitgelegd. De voorbeelden die gebruikt worden zijn klein en onschuldig, maar het effect is wel degelijk meetbaar. In een aantal casussen met ‘denk je dat dit waar of niet waar is’ herkennen mensen die de animaties gezien hebben desinformatie sneller dan wie niet ‘geprebunkt’ is. Zij zijn minder goedgelovig.

Debunken is vanouds een taak van de filosofie. Socrates kreeg tenslotte de gifbeker vanwege zijn manier om alle zekerheden van zijn tijd ter discussie te stellen. Hoe weet je dit zeker, waarom geloof je dit eigenlijk? De Atheners trokken het op een bepaald moment niet meer. In onze moderne Westerse context heeft de filosoof Martin Heidegger die rol vervuld. Heidegger meent dat de meeste van onze aannames voortkomen uit vier bronnen: gewoonte (‘ik ben nu eenmaal zo gebakken of opgevoed’), mode (‘iederéen vindt dit toch’), gemakzucht (‘deze aanname komt mij goed uit’) en angst (‘ik stel dit niet ter discussie want ik weet niet wat er dan gebeurt’). Waarheidszoekers, wij moderne Westerlingen? Mensen met een hoog ontwikkelde rationaliteit? Welnee, zegt Heidegger. Eigenlijk zijn we vooral door de tijdgeest beïnvloede, gemaksgeoriënteerde angsthazen.

De methode van ‘debunken’ speelt ook bij onze levensbeschouwelijke aannames. In Amsterdam wonen veel mensen die als kind in een christelijke of islamitische context zijn opgevoed. In een latere fase van je leven ga je daar kritisch tegenaan kijken. Zoals ze het je vroeger verteld hebben, maak je het nu niet meer mee. Heidegger zou zeggen: in het geloof van je ouders en opvoeders zat veel traditie, tijdgeest, gemakzucht en angst. Maar nu ben jij aan zet. Er ‘niks meer mee doen’ is een optie, die echter ook wel erg door tijdgeest of gemakzucht bepaald kan zijn. Was het echt allemaal onzin? Waren er ook waardevolle aspecten, de ethiek bijvoorbeeld? Kan je bepaalde ‘naïeve’  geloofsvoorstellingen in een andere intellectuele context zetten (zoals ik zelf moest leren om geloof in een Schepper te combineren met een evolutionair wereldbeeld)? Levensbeschouwelijke debunking geldt net zo goed voor seculiere Amsterdammers, mensen met een levensovertuiging dat we “vuurvliegjes zijn in een kosmische duisternis, individuen die ieder voor zich hun dromen en hun angsten hebben en die knokken om te overleven, plezier te hebben en ergens goed in te worden en dat gedurende de korte periode dat je leven duurt” (de omschrijving is van Miroslav Volf). Ook dat heb je meestal van iets of iemand aangenomen. Ook daar zit gewoonte, mode, gemakzucht en angst in.

Zou je aan levensbeschouwelijke prebunking kunnen doen? Ik denk van wel. Naar mijn overtuiging is het zelfs één van de belangrijkste taken van religie en theologie in deze tijd. Religiewetenschapper Birgit Meyer hield onlangs een pleidooi voor het goed recht van intuïtie náást beredeneerde analyse. Zij zegt: “Er is veel dat we niet weten. Er is ook in 2022 veel dat zo nieuw is of mysterieus dat je het verstandelijk niet direct kunt plaatsen. Intuïtie is open zijn, een besef ontwikkelen van dingen die nog niet ingekaderd zijn door wat je al weet of denkt.” Bijbelverhalen kunnen je intuïtie aanscherpen. Er is bijvoorbeeld een verhaal over Jakob. Jakob is de derde ‘aartsvader’ (na Abraham en Isaäk). Jakob is een heel eigenzinnig mens die een religieuze opvoeding gehad heeft maar daarna toch vooral zijn eigen plan trekt. Bijna modern is Jakob in zijn levensovertuiging: ‘ik zal mezelf moeten redden want een ander doet het niet voor me’. Op een nacht krijgt Jakob een wonderlijke droom met een ladder die hemel en aarde met elkaar verbindt, waarover engelen omhooggaan en neerdalen (wij zouden het vandaag een roltrap noemen). Alsof dat nog niet genoeg is ziet hij daarna een gestalte naast zich staan die tegen hem begint te praten. In dit twee opzichten kan dit verhaal van de Jakobsladder een ‘prebunkende’ functie hebben.

(1) Jakob krijgt zijn visioen in een fase die antropologen liminale ruimte noemen. Jakob is ‘in-between’. Hij heeft zijn ouderlijk huis verlaten maar is nog niet aangekomen op zijn volgende bestemming. Hij is op reis, op de vlucht zelfs, in de woestijn, alleen, en dan wordt het ook nog eens nacht. Slapen is ook ‘in-between’ zijn: het is avond geweest maar het is nog geen morgen. Wie slaapt, presteert niets (geloof je Fitbit niet die over ‘slaapprestaties’ spreekt). De dingen overkomen je. Jakob is overdag een handig, vaak ook angstig mens die graag grip wil hebben op de dingen. Hij is niet op zoek naar engelen en evenmin naar God. Er overkomt hem iets onverwachts. De Britse rabbijn Jonathan Sacks omschrijft dat als ‘wanneer het ik stil is’. Dán kan er iets gebeuren.

Meer dan vroeger en anders dan in andere delen van de wereld maken Westerse mensen liminale fases mee in ons leven. Het is normaal om ‘in between jobs’ te zijn of ‘in between relationships’. Ik ken allerlei mensen die in feite ‘in between levensbeschouwing’ zijn. Onze cultuur als geheel wordt vaak als liminaal getypeerd: we leven niet in een tijdperk van verandering maar maken eerder een ‘verandering van tijdperk’ mee (Jan Rotmans). In between is: je hebt weinig zekerheid. Het oude werkt niet meer, het nieuwe is nog niet uitgekristalliseerd. Een tijd van in between is vaak een crisistijd. Maar in between heeft ongedachte mogelijkheden als je aanvoelt wat Birgit Meyer bedoelt: intuïtief te werk gaan, open zijn. Meer dan anders kom je in contact met dingen die nog geen plek hebben binnen je wereldbeeld en denkkader. De Jakobsladder is een prebunker: essentiële inzichten en ervaringen zijn niet direct het domein van de universiteit, komen niet uit dikke boeken of van slimme mensen. Ze ontstaan juist daar waar je niet plant, niet controleert, als er geen agenda is. Op plekken en in situaties waar het ongemakkelijk voelt of eenzaam zelfs. Daar waar het ik een beetje of helemaal stil wordt. Spirituele teksten als opgeschreven ervaringen van mensen beginnen vaak met ‘ongedacht’, ‘zomaar’ en ‘opeens’.